De tranen blijven komen.
Het is alsof iemand me lek geprikt heeft aan beide ogen.
Zoute tranen die me in plaats van soelaas,
niks brengen dan een koortsachtig hoofd en een gezwollen neus.
Vandaag ben ik huilend de dag gestart.
De herfstige zaterdag die ik ook huilend zal beëindigen.
Huilend om hen die hun geliefden hebben verloren.
Om de lichamen die op de grond lagen, in een poel van donkerrood bloed.
Om de kreten van de overlevers.
Maar ook om mijn eigen angst
voor dat apocalyptische beeld, vlak voor het grote Niets
waarin ik dan verzwolgen zal worden.
Geen tsunami’s, aardbevingen of fenomenen die kunnen toegeschreven worden
aan natuurlijke selectie of een hogere macht.
Maar een huzarenstuk van mensen.
Een doemscenario tot leven gewekt
door mensen die net zoals ik van vlees, bloed en een hoopje darmen gemaakt zijn.
Die vaders, moeders, broers en zussen hebben.
Beste vrienden, kennissen, een huisarts en een lievelingsgerecht.
Die vrolijk worden wanneer ze dat ene nummer horen op de radio.
Die mensen willen ervoor zorgen dat andere mensen nooit meer onbezorgd hun leven zullen leiden.
Niet meer onbezorgd zullen buitengaan.
Niet meer onbezorgd zullen dansen wanneer niemand kijkt.
Niet meer onbezorgd zullen liefhebben.
Niet meer zullen hopen.
Als excuus een godsdienst die naastenliefde predikt,
omgevormd tot een meedogenloze, verschroeiende haat.
Als een onnozel kind sta ik erbij en kijk ik er naar
zonder er iets van te begrijpen.
Meer dan ooit wou ik dat er iemand
me even over mijn haren zou strelen
en zeggen dat alles okee is.
Er is niemand.
Het is niet o.k., helemaal niet o.k.
Ik ben bang voor mijn kinderen en de kleinkinderen die ik nog niet heb. Een groot verlangen ook naar mijn eigen kindertijd toen alles wel nog o.k. was en het bijna leek alsof we de eerste generatie zouden zijn die zonder oorlog zou opgroeien…
LikeLike